Mensen die om bos geven – en dat zijn er gelukkig veel – zullen, als ze de keuze voorgelegd krijgen, al gauw voor natuurbos kiezen. Het idee is: productiebos is saai en lelijk, terwijl natuurbos het ideaal van ongerepte natuur vertolkt. Niet alleen leken, ook beleidmakers en managers gebruiken deze begrippen graag.
Het is verleidelijk om een dergelijke indeling te hanteren, want het maakt het bos – en daarmee ook het beleid ten aanzien van bos – overzichtelijk. Vooral ook, omdat er zoveel soorten bos zijn, met grote verschillen in verschijningsvorm, bodem, ontstaansgeschiedenis en kwaliteiten op het gebied van natuur en houtproductie. Bovendien valt er te kiezen uit veel verschillende manieren om een bos te beheren. Dat kan variëren van ‘niets doen’ tot een intensieve vorm van beheer gericht op het maximaliseren van de houtopbrengst, en vele schakeringen daartussen. Echter: het hanteren van deze begrippen en deze indeling vertroebelt het zicht op de realiteit van het Nederlandse bos.

Gemankeerde begrippen

Ieder bos produceert hout; bos is een ware houtfabriek. Zolang bomen groeien – en dat doen ze hun hele leven – vormen ze hout én leveren ze een bijdrage aan de natuur. Dat laatste geldt ook voor monoculturen die zijn aangelegd voor uitsluitend het produceren van hout. Zeker, het ene bos is ecologisch rijker dan het andere, maar ieder bos – jong of oud – herbergt natuur in zich.
Grootschalige productieplantages vind je vooral in het buitenland: eensoortige bossen die als enige doel hebben om snel veel hout te produceren. De bomen vormen dan samen niet zozeer een bos, maar meer een houtgewas. Denk maar aan de eucalyptusbossen in Portugal en Spanje, de grote, aangeplante naaldbossen in Schotland en Wales, of de zeedennen in Les Landes in Frankrijk (of wat daar nog van over is na de heftige bosbranden in de zomer van 2022). Ook de grote aaneengesloten oppervlaktes fijnspar in Duitsland en de Ardennen zijn aangelegd om hout te produceren (de fijnspar levert vurenhout dat zeer geschikt is als constructiehout).
Dergelijke bossen zijn voor hun eigenaren een gunstige vorm van grondgebruik, want veel van deze terreinen zijn ongeschikt voor landbouw. De meeste van deze bossen zouden van nature uit beukenbos bestaan, en waren dat oorspronkelijk ook. In ons land komen dergelijke grootschalige productieplantages niet (meer) voor.

Perceptie

Productiebos en natuurbos zijn geen heldere begrippen; er is veel verschil in interpretatie mogelijk. Wat is een natuurbos? Filosoof Norbert Peeters spreekt in zijn essay Wildernis-vernis uit 2021 van “een van nature, dus zonder menselijke beïnvloeding ontstaan bos”. Is het een bos waar naar de huidige opvattingen de natuurdoelen moeten prevaleren? Dan heeft het meer met de doelstelling dan met het bos zelf te maken.
Een meer fundamentele vraag: gaat het om een bos met een hoge soortenrijkdom of om een bos waar juist de natuurlijke processen maximaal de ruimte krijgen? Het maakt allemaal veel verschil.
Ook over de kwalificatie ‘productiebos’ zijn veel vragen te stellen. Het bos produceert wel hout, maar is het met dat doel aangeplant? Is het bos waar bomen in een rij staan? Bos dat uit maar één boomsoort bestaat? Bos van niet-inheemse boomsoorten?

Het kan allemaal. Als mensen de termen natuurbos, dan wel productiebos gebruiken, is het raadzaam naar de bedoelde betekenis te vragen. Dat is onmisbaar voor een goed begrip.
De aanduiding productiebos is meestal gebaseerd op het uiterlijk van het bos. Het makkelijkst geven mensen dat label aan bossen van één (naald-)boomsoort, vooral als ze in strakke rijen zijn aangeplant. Juist die rechte rijen geven bos een kunstmatig aanzien; dat maakt het voor mensen lastig om daar natuur in te zien. Zo ervaart men ook de in strakke patronen geplante populierenbossen niet makkelijk als natuur.
Toch kunnen dergelijke bossen wel degelijk een habitat vormen voor verschillende planten en dieren, en een bijdrage leveren aan de biodiversiteit. Zo komen er in beekdalen onder populierenbossen soms bijzonder rijke vegetaties voor. Oude populieren kunnen een groeiplaats zijn voor zeldzame mossen en korstmossen, terwijl holtes in de stammen een geschikte plek vormen voor onder andere holenbroeders en vleermuizen.


Overigens bestaan er ook populierenbossen waar de bomen niet in een strak patroon, maar in ‘wild verband’ zijn geplant. Dat maakt voor de bosbezoeker een groot verschil in beleving.

De oorspronkelijke productiefunctie van een bosgebied wordt ook benadrukt door een patroon van rechte ontsluitingswegen. Dat geldt evenzeer voor de rechte dunningspaden die sommige bosbeheerders laten maken. Dunningspaden liggen in de bospercelen, vaak met een onderlinge afstand van zo’n twintig meter. Ze dienen om het hout dat gezaagd wordt bij het uitdunnen van het bos uit de percelen te kunnen rijden. Deze ontsluitingspaden geven sterk blijk van de ‘rationele’ aanpak ten behoeve van de houtoogst, vooral als ze kaarsrecht zijn.

Rechte wegen, kaarsrechte dunningspaden en bomen op een rij ontnemen de bosbezoeker het gevoel om in een natuurgebied te lopen. Deze esthetische kenmerken raken de mensen, voor dieren en planten maakt het vanzelfsprekend geen verschil.

Valse tegenstelling

De tweedeling in natuur- en productiebos is naast weinig doeltreffend vooral misleidend. In veel bossen gaan de waarden voor natuur en productie namelijk heel goed en vanzelf samen. Je kunt zelfs zeggen dat het samengaan een niet tegen te houden, natuurlijke situatie is. Natuurbos en productiebos zijn door mensen bedachte termen; het is wat je wilt zien of wat je van een bepaald bos verwacht.

Productiebos is een veroordelend frame: productiebos is saai, eenvormig en zonder enige natuurwaarde. Maar houtproductie en natuur zijn geen tegenpolen. Beide functies van bos gaan goed samen; mits je daarvoor open staat is dat in veel van de Nederlandse bossen te zien. Dat geldt voor bossen van grote bosbeheerders zoals Staatsbosbeheer en de Provinciale Landschappen, maar ook voor gemeentelijke bossen en bossen van particuliere eigenaren.

Een bosbeheerder kan met gerichte maatregelen beide functies versterken. Dat gebeurde al op veel plaatsen in ons land de afgelopen halve eeuw, en met succes. We spreken dan van geïntegreerd bosbeheer. Het zijn multifunctionele bossen, want naast het samengaan van natuur en houtproductie zijn dergelijke bossen ook van waarde voor recreatie. Vooral in ons drukbevolkte land is er veel voor te zeggen om de bosfuncties te combineren. Als je veel bos hebt en er wonen weinig mensen, zoals bijvoorbeeld in Scandinavië, ligt een scheiding van functies meer voor de hand.

Het bos weet van niets; het groeit gewoon door

Het bos weet van niets; welk label het ook heeft, het groeit gewoon. Sterker, hetzelfde bos kan in een bepaalde periode door mensen productiebos genoemd worden en later natuurbos gaan heten of andersom. Het blijft hetzelfde bos. Het gaat erom welk etiket de eigenaar of beheerder op het bos legt en er daarna gericht maatregelen op toepast, of juist nalaat.

Multifunctioneel bosgebruik voldoet aan de wensen van de huidige samenleving, het is ook veerkrachtig en flexibel. Bos heeft veerkracht als het zonder al te grote schokken kan reageren op veranderingen, bijvoorbeeld als gevolg van een ander klimaat.
Kleinschalige, gemengde bossen zijn veerkrachtiger dan grootschalige, eensoortige bossen. De bossen zijn flexibel wanneer ze soepel – dus zonder dat al te grote aanpassingen nodig zijn – kunnen reageren op veranderingen in het toekomstige bosgebruik of klimaat.

Het bos heeft ons niet nodig; de mens heeft het bos nodig

Bosgebruik? Ja. Wij mensen gebruiken het bos voor van alles en nog wat. Dat verplicht ons – alleen al voor het behoud van het bos – er goed mee om te gaan.

 

Het doel van een bos in de tijd

Wat we als samenleving van bos vragen wisselt nogal in de tijd (en kan met de klimaatcrisis sneller veranderen dan we voor mogelijk houden). Zo was tot twintig jaar geleden niemand geïnteresseerd in koolstofopslag in bossen, en zie hoe de klimaatcrisis de belangstelling voor de productiefunctie van het bos heeft versterkt (zie M15 en M16).

Veel van onze huidige bossen illustreren het veranderende gebruik, en daarmee de menselijke kijk op het bos. Zo fungeerde de meeste van onze eikenbossen honderden jaren lang als eikenhakhout, met zijn intensieve exploitatie een productiebos in optima forma.

Bij de eikenhakhoutcultuur werd in een cyclus van rond de twintig jaar het bos geheel kaalgekapt; al het hout, de takken, en zelfs de schors van de boompjes werd benut. Na de kap groeide het bos vanuit de stronk vanzelf weer aan. Op de kleigronden gebeurde hetzelfde met de essen, het essenhakhoutbos, of met de wilgen: de grienden.

Veel van het voormalige eikenhakhout is in de loop der jaren omgevormd naar opgaand eikenbos. Dergelijke bossen behoren nu tot de ecologisch rijkste bostypen.

In de Flevopolder zijn in het verleden naast loofbossen ook bossen van fijnspar aangelegd. De gedachte hierachter was snel hout te produceren, en dat is ook gelukt. Deze naaldboomsoort bleek echter gevoelig voor een schimmel die de houtkwaliteit aantast. Veel van deze fijnsparrenbeplantingen zijn daarom inmiddels vervangen door loofbomen. In enkele nog resterende sparrenpercelen ontwikkelde zich een paddenstoelenflora met een flink aantal, voor Nederland, unieke soorten. Op verzoek van mycologen (paddenstoelendeskundigen) heeft onder andere eigenaar stichting Flevo-landschap besloten deze laatste fijnsparrenbossen intact te laten, en ze als reservaat te bestemmen. Een heuse ommekeer dus: van productiebos naar natuurbos, hetzelfde bos maar een ander label.

Mensen en bos

Of het nu de Amerikaanse prairies zijn, het Amazone­woud of de Afrikaanse savanne, overal hebben al minstens tienduizend jaar mensen een stempel op het landschap gedrukt. Botanisch filosoof Norbert Peeters schreef dat maagdelijke wildernis zonder mensen al heel lang niet meer bestaat: “De Amazone was zonder mensen ook bos geweest, maar de soorten bomen en dieren die er leven zijn wel degelijk actief veranderd door mensen, toen en nu”.

Hoe het bos genoemd wordt, zal de bosbezoeker een zorg zijn

Niet alleen bestaan er verschillende beelden over natuurbos en productiebos, er leven ook uiteenlopende opvattingen over hoe de mens met bos zou moeten omgaan, en welke bosfuncties zouden moeten prevaleren. Een klein deel van onze huidige samenleving discussieert daar zo nu en dan over, waarbij standpunten soms lijnrecht tegenover elkaar staan. Ondertussen functioneert het bos voor de recreërende mens uitstekend. Het zal het merendeel van de bosbezoekers een zorg zijn hoe het bos genoemd, dan wel – binnen zekere grenzen – beheerd wordt. Zolang het maar bos blijft, en toegankelijk is.

In de bosarealen waar het primaat op de natuur ligt, wint de (beleids-)tekentafel het vaak van de werkelijkheid. Bij een wens om de natuur te versterken is de reflex nogal eens ‘geen houtoogst meer’.
Maar wacht even: je kunt bos niet verbieden hout te produceren. Meer relevante vragen zijn dus: willen we (een deel van) het door het bos voortgebrachte hout benutten? Als er hout geoogst wordt, schaadt dat dan de natuurfunctie? En zo ja, op welke manier en in welke mate?

Afhankelijk van de uitgangssituatie in het bos – en van het bostype – kan dat in veel gevallen leiden tot een genuanceerd antwoord, waarbij houtoogst niet op voorhand wordt uitgesloten. Bijvoorbeeld: ‘We vinden dat dit bos vanaf nu vooral een natuurfunctie moet vervullen en de productiefunctie daaraan ondergeschikt dient te zijn, maar niet uitgesloten wordt’.

De Nederlandse bosbeheerpraktijk laat zien dat het periodiek uitdunnen van bos, evenals kleinschalige bosverjonging kan leiden tot een versterking van de natuurfunctie, en tegelijkertijd de aangroei van waardevol hout kan bevorderen. Voorwaarde is dat er weloverwogen beheerd en zorgvuldig geoogst wordt. Het benutten van het hout heeft een belangrijk klimaatvoordeel: hout kan het gebruik van beton en staal, materialen waar bij de fabricage veel CO2 vrijkomt, vervangen.

Dat we geen oerbos meer hebben en bijna al het bos op de wereld door de mens is beïnvloed, is voor romantici mogelijk een teleurstelling, maar wel de realiteit. Tegelijkertijd kan het een geruststelling zijn dat al dat menselijke gebruik van het bos in veel gevallen voor de biodiversiteit juist gunstig uitpakte (los van het feit dat momenteel de biodiversiteit mondiaal en in Nederland onder druk staat).
Met het ouder worden neemt de diversiteit van een bos sowieso toe. In het Nederlandse bos is er sinds de zeventiger jaren bovendien gericht gestuurd op het vergroten van de variatie van habitats voor planten en dieren.

In de meeste van onze in het verleden aangelegde bossen is ‘niets doen’ geen verstandige keuze. Met beheerst gebruik en daarop gericht beheer, komt bos het beste tegemoet aan de wensen van de mens. Het maakt het bos soortenrijker, veerkrachtiger en flexibeler. Daar komt bij dat door selectieve uitdunning de houtkwaliteit van de blijvende bomen verbeterd wordt. Waardevol hout heeft een grotere kans om een langdurige bestemming te krijgen en zo de opgenomen CO2 langer aan de atmosfeer te onttrekken.