Herbivoren als edelherten, reeën en damherten hebben met hun begrazing een flinke impact op de opbouw en samenstelling van bos. Edelherten zijn het grootst, aanzienlijk groter dan reeën; ze hebben veel voedsel nodig.
Hun menu bestaat uit grassen, kruiden, maar ook uit bladeren, twijgen, bast en knoppen van bomen en van struiken. Niet alleen jonge bomen moeten het vaak ontgelden, ook de onderste takken van grote bomen worden aangevreten. Zo ontstaat er ter hoogte van de plekken waar de dieren nog net bij kunnen een zogenaamde vraatlijn, waaronder je ver door het bos kunt kijken.
Vanzelfsprekend bepaalt de intensiteit van de begrazing, ofwel het aantal dieren dat gemiddeld voorkomt op een bepaalde oppervlakte, het effect op het bos. Een lichte mate van begrazing levert een ecologische verrijking op, maar een met overmatige graasdruk verdwijnt de meeste ondergroei. Dat is funest voor veel planten- en diersoorten en het belemmert bovendien de kansen voor bosverjonging.
Hoeveel dieren
Waar natuurlijke vijanden ontbreken, kunnen dierpopulaties zich uitbreiden totdat voedselgebrek de beperkende factor wordt. Zonder jaarlijks afschot door jagers zou de populatie van edelherten, damherten en reeën veel groter zijn dan nu het geval is. De populaties groeien jaarlijks met het aantal kalveren dat wordt geboren, en worden kleiner door natuurlijke sterfte, afschot, aanrijdingen in het verkeer en verdrinking in onnatuurlijke wateren zoals kanalen met steile oevers.
De provincies bepalen jaarlijks hoeveel dieren er door jagers moeten worden geschoten, om zo de gewenste wildstand te bereiken.
Op de Veluwe, ons grootste aaneengesloten bosgebied, is de dichtheid aan edelherten al lange tijd te hoog voor de instandhouding van de natuurlijke verjonging van loofbomen. Om bos te kunnen verjongen zijn bosbeheerders genoodzaakt om delen van hun terrein tijdelijk van kostbare en ontsierende afrasteringen te voorzien. Voor een versterking van de biodiversiteit, en om natuurlijke bosverjonging in het hele gebied te laten slagen, is een structurele verlaging van het aantal dieren nodig.
In de bossen buiten de Veluwe komen veel reeën voor en op steeds meer plaatsen ook damherten. Worden deze populaties te groot, dan hebben ze dezelfde negatieve invloed op het bos als edelherten.
Wolven maken de jagers niet overbodig
En wolven dan? Gaan die dit probleem van te veel herten en reeën niet oplossen? Ervaringen uit Duitsland, waar wolven al langer voorkomen, wijzen daar niet op. De komst van de wolf heeft onmiskenbaar effecten: er vallen slachtoffers onder de herten, en de roedels gedragen zich sinds de aanwezigheid van wolven anders dan voorheen.
Maar dat wolven een structurele invloed hebben op de omvang van de populaties, en daarmee de rol van de jagers (deels) over zouden nemen, is niet aangetoond. Door het onvoorspelbare gedrag dat herten sinds de aanwezigheid van wolven vertonen en hun toegenomen schuwheid, is effectieve bejaging wel lastiger geworden.
Effect op de vegetatie
Hertachtigen hebben een voorkeur voor het blad en de twijgen van loofbomen; naaldbomen vinden ze minder aantrekkelijk. In grote delen van onze bossen bestaat de natuurlijke bosverjonging daardoor vooral uit naaldbomen; alleen jonge dennen en sparren hebben kans om op te groeien. Bos van alleen naaldbomen is eenzijdig, zowel ecologisch als visueel.
De herbivoren beginnen pas aan naaldbomen als er niets anders meer te halen valt. In het Deelerwoud was jarenlang het beleid om geen afschot te plegen. Daar liepen ondertussen zulke grote aantallen edelherten en damherten rond dat – bij gebrek aan ander voedsel – zelfs grove dennen door de dieren jort werden gehouden. Dat levert een uitzonderlijk beeld op en vanuit biodiversiteit gezien een armoedig resultaat. Inmiddels heeft men ingezien dat dat niet de goede weg is en wordt er in het Deelerwoud weer afschot uitgevoerd.
De effecten daarvan zijn nog niet zichtbaar.
In de Amsterdamse Waterleidingduinen leefden tot voor een paar jaar uitzonderlijk veel damherten. Deze dieren werden al enige decennia niet bejaagd; de populatie breidde zich jaarlijks uit. De bijzondere duinvegetatie en daarmee het insecten- en vogelleven had sterk te leiden onder de grote graasdruk. Inmiddels heeft men daar de regulatie – lees: het afschot – ter hand genomen om de populatie damherten in te perken. Dat moest wel, want ‘Brusselse’ Natura2000-regelgeving verplicht de gemeente Amsterdam als eigenaar de bijzondere vegetatie in stand te houden.
Damherten zijn veel minder schuw dan edelherten en reeën. Deze herten leven op steeds meer plekken in de duinen, maar ook op de zandgronden in het noorden en oosten van het land. In sommige gebieden gedragen ze zich als tamme dieren en wekken de ergernis van mensen die hun tuinen goeddeels kaalgevreten zien.
De meeste jagers zien graag een hoge wildstand, want dan valt er veel wild te zien, te schieten, en kan men selecteren. Jagers hebben belang bij rust in het terrein. Met de komst van wolven, maar ook door loslopende honden, gedraagt het wild zich onvoorspelbaar en is het daardoor moeilijker te benaderen.
Wildzichtbaarheid voor het publiek wordt nogal eens opgevoerd als argument voor een hoge wildstand. Daar valt tegenover te stellen dat voor een bosbezoeker juist het beperkt voorkomen van de dieren een ontmoeting met in het wild levend edelhert extra spannend en bijzonder maakt. Het gaat om de magie van de waarneming: de zeldzame kans dat je een hert gaat treffen is een deel van het genoegen.
Voor veel mensen is het zien van in het wild levende herten of wilde zwijnen het summum van natuurbeleving, ‘Ik heb een hert gezien’. Er zijn maar een paar plekken in Nederland waar edelherten leven. Reeën zijn er steeds meer in ons land. Hun aantal wordt momenteel op zo’n 100.000 geschat, dat is een veelvoud van de populatiegrootte van een halve eeuw geleden.
Grazers versus bos
Als populaties van grote grazers zich ongeremd kunnen uitbreiden en alleen door voedselschaarste in de winter gelimiteerd worden, zoals in de Oostvaardersplassen, ontstaat er een open, kaal landschap. Je vindt er vegetaties van kruiden en grassen, enkele struiken en hier en daar een boom. De interacties tussen de dieren en de vegetatie vormen een veelheid aan habitats, en daarmee een hoge biodiversiteit. Deze vorm van terreingebruik laat zich echter niet verenigen met bos.
De keuze is: open landschap of bos
Aan de eigenaar van het natuurgebied is de keuze: of een begraasd, open landschap, of bos; beide vormen van natuur hebben hun kwaliteiten, maar ze zijn niet te combineren. Ze vragen om een ruimtelijke scheiding – lees: een hek. De dichtheid aan grazers, wild of halfwild, die nodig is om een landschap open te houden, is nu eenmaal veel te hoog om een gevarieerd bos te laten floreren. Het interessante experiment van de Oostvaardersplassen toont sprekend aan wat het effect is als populaties van grote grazers in een afgesloten gebied niet beheerd worden. Het is dus kiezen: sparen we de kool of de geit?
Bijna overal in ons land wordt door beheerders gestreefd naar een ecologisch rijker bos: een bos met verschillende soorten (gebiedseigen) bomen en struiken, veel loofbomen, staand en liggend dood hout, en een gevarieerde bosstructuur. Als er veel variatie in de kruiden, de struiken en de bomen is, brengt dat vanzelf veel soorten dieren met zich mee. Een overmaat aan hertachtigen belemmert dat alles.
Herten in het bos: hoe meer hoe beter
Nee dus. Voor meer natuur, een hoge biodiversiteit, zijn er in Nederland juist minder herten nodig.