Als je in het bos een grote stapel hout ziet staan of een paar grote vrachtauto’s met hout het bos uit ziet rijden, kan het idee ontstaan dat er bos verloren gaat.
Dat klopt niet, althans niet in het bosbeheer zoals dat in onze landstreken plaatsvindt. Bos is wettelijk beschermd: bos moet bos blijven. In heel uitzonderlijke gevallen wordt er bos gekapt om een terrein een andere bestemming te geven – voor bijvoorbeeld woningbouw, de aanleg van wegen of de omvorming van bos tot heide – maar dan wordt er ter compensatie elders opnieuw bos aangeplant (zie ook M8, over de veran­deringen van de totale oppervlakte bos in Nederland). Als er binnen het reguliere bosbeheer bomen worden gekapt, dan gaat het om het uitdunnen of verjongen van bos.

Dunnen

Het dunnen of uitdunnen van bos is de meest toegepaste beheermaatregel. Bij een dunning worden bomen weggehaald om ruimte te maken voor de buurbomen. Aan de keuze welke bomen gekapt, dan wel behouden moeten worden gaat een zorgvuldige selectie van de te bevoordelen bomen vooraf.
Het doel is om de ‘betere’ bomen meer groeiruimte te geven en zich sterker te laten ontwikkelen. Het gaat dan om bomen met een waardevolle stam, specifieke natuurwaarde of met een bijzondere vorm, een markante boom. Soms om een combinatie van deze eigenschappen.
Na de dunningskap nemen de kronen van de overgebleven bomen de vrijgekomen groeiruimte geleidelijk in, ze kunnen dan ongehinderd verder uitgroeien. Na een aantal jaren staan de kronen van de bomen opnieuw weer dicht tegen elkaar aan, en kan er opnieuw een dunning plaatsvinden. Met de overgebleven bomen groeit het bos dus vanzelf weer aan.

Dat dunnen dient twee doelen. Door selectie wordt de groei – het bos als geheel groeit immers gewoon door – geconcentreerd op de ‘betere’ bomen. Daarnaast kan een deel van het hout dat het bos in de voorafgaande periode heeft geproduceerd, worden geoogst.
Het belang van de verbetering van het bos door de gerichte selectie gaat altijd vóór het belang van de houtoogst. Je kunt het ook zo zien: de oogst van het dunningshout is een gunstig ‘bijproduct’ van de selectie. Dat komt ook tot uiting in de soort en kwaliteit van hetgeen geoogst wordt. Gewoonlijk gaat het om stammen van mindere houtkwaliteit; de betere bomen blijven immers achter om verder te groeien. De te vellen bomen kunnen worden geoogst, maar ook allemaal of voor een deel in het bos achterblijven ten behoeve van de ecologische functie.

Verjongen

Soms worden er meerdere bomen naast elkaar gekapt, waardoor er een open ruimte ontstaat waarin het bos zich kan verjongen. Bij verjonging gaat het dus om het wegnemen van (meestal oude) bomen, om zo ruimte maken voor nieuwe bomen.
De motieven om bos te verjongen kunnen verschillend van aard zijn; ze raken nadrukkelijk aan de doelstelling van het bos. Bij een natuurdoelstelling kan het gaan om het creëren van ruimtelijke variatie: open plekken en jong bos vormen een andere habitat dan gesloten bos. Ook het wegnemen van exoten of een ziekte in de bomen kan een motief zijn om een stuk bos kaal te kappen. Als houtproductie van betekenis is, kan het afnemen van de bijgroei door de hoge leeftijd van de bomen een motief zijn; jong bos groeit door de bank genomen sneller dan oud bos. Ook het ‘kaprijp’ zijn van bomen kan aanleiding zijn om bos te verjongen. Kaprijp betekent hier dat de stammen een maat bereikt hebben, waarbij het interessant is om de bomen te oogsten en het hout ten nutte te maken.
Het verjongen van een bos is de belangrijkste manier om de boomsoortensamenstelling van het bos te veranderen. Zo’n verandering kan bijvoorbeeld gericht zijn op een betere weerstand tegen klimaatverandering.

De afwegingen rond bosverjonging zijn complex en in kringen van bosvakmensen een veel besproken onderwerp. Daarbij gaat het niet alleen over de leeftijd van het al dan niet te verjongen bos, ook de manier van verjonging, en dan vooral de schaal waarop het bos vervangen wordt, is vaak onderwerp van discussie. Sommige vakmensen werken graag kleinschalig, anderen geven om allerlei redenen de voorkeur aan wat grotere verjongingsplekken.


Op wandelaars en andere bosbezoekers heeft verjongingskap vaak grote impact; het boslandschap ter plaatse verandert er immers door. Daarbij is niet alleen de schaal van de verjonging, ofwel de oppervlakte van het stuk bos wat gekapt wordt, van belang. Ook de inpassing van de verjongingsplek in het terrein speelt een rol in de beleving. Te denken valt aan het al dan niet sparen van een deel van de bomen – zogenaamde schermbomen – maar ook het zorgvuldig kiezen van de bosranden die na de kap in beeld komen. Verjongingskap heeft altijd invloed op de beleving. Daarom zal er in druk bezochte bosgebieden zorgvuldig over gecommuniceerd moeten worden.
Na de verjongingskap komt er op dezelfde plaats weer bos terug. Dat kan door aanplant of doordat bomen zich vanzelf vestigen: de zogeheten natuurlijke verjonging.

Houtvoorraad en duurzaamheid

Bos omvat een veelheid aan organismen – zoals planten en dieren -, maar bomen vormen het wezenlijke van het bos: zonder bomen geen bos. De bomen, hun formaat en hun aantal bepalen de staat en het aanzien van het bos. Bomen bestaan vooral uit hout, en daarmee is de houtvoorraad een maat voor de ‘volwassenheid’ en dichtheid van het bos. Oud bos heeft een grotere houtvoorraad dan jong bos: er staan weliswaar minder stammen, maar deze zijn wel dikker.
Met het ouder worden van het bos blijft de hoeveelheid bladeren of naalden van de gezamenlijke kronen van de bomen – dus de groene massa waar de fotosynthese plaatsvindt – min of meer gelijk. Met het ouder worden neemt daarentegen het houtvolume van het bos als geheel toe. Dat is het resultaat van een belangrijke, maar goed verborgen eigenschap van bos: het groeit.

Veel van ons bos op de zandgronden is tussen 1900 en 1940 aangelegd op voormalige heidevelden. Met de komst van de kunstmest waren de heidevelden niet meer nodig voor het landbouwsysteem.
De eerste halve eeuw was het bos in opbouw en kwam er geleidelijk steeds meer hout te staan. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is er veel gekapt, maar sindsdien neemt de houtvoorraad in ons bos almaar toe. De reden is simpel: er wordt weliswaar geregeld hout gekapt, maar er groeit ieder jaar ook hout aan – bomen worden immers nooit dunner. De totale hoeveelheid die gekapt wordt is minder dan er bijgroeit. Je kunt dus zeggen, er wordt hout ‘gespaard’.

De term houtvoorraad klinkt mogelijk zakelijk en rationeel, maar bomen en bos groeien nu eenmaal. Hout is het hoofdbestanddeel van de bomen en dus van het bos, ongeacht de doelstellingen die mensen hebben met een bepaald stuk bos. Er komt dus jaarlijks meer hout in het bos te staan, en die hoeveelheid is uit te drukken in kubieke meter hout per hectare (m3/ha). Bos produceert – wat de mens er ook van vindt – altijd hout. Bos is een houtfabriek.

Niet alleen in Nederland, ook elders in Europa neemt de houtvoorraad in de bossen al geruime tijd geleidelijk toe. In alle EU-landen is de afgelopen jaren minder gekapt dan er bijgroeit. Die toegenomen voorraad is gunstig uit het oogpunt van klimaat: er is immers met die toegenomen houtvoorraad meer koolstof vastgelegd, en zo de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer (een beetje) verminderd. Daar komt bij dat ook het bosoppervlak in bijna alle landen al jarenlang toeneemt.

Er wordt in ons bos structureel minder gekapt dan er bijgroeit

Duurzaamheid is vanouds een kernbegrip in het bosbeheer. Sterker: het begrip duurzaamheid is door bosbeheerders ontwikkeld, vele eeuwen voordat het begrip ook buiten bosverband in gebruik kwam (zie Twaalf boslessen, les 10). Duurzaam bosbeheer betekent: het bos – en daarmee zijn productievermogen – zodanig intact laten, dat er blijvend hout uit kan worden geoogst. Die duurzaamheid steunt op het basisprincipe: ‘oogst niet meer dan er bijgroeit’.