Je hoort de oproep tot onderhoud nog wel eens van oudere mensen die zijn opgegroeid in de omgeving van bos. ‘Vroeger zagen onze bossen er anders, verzorgder, uit.’
In het verleden werden bijna alle bossen intensief bewerkt. Alles wat bruikbaar was werd uit het bos gehaald, ook de dunnere boompjes en zelfs losse takken. Er lag nergens dood hout. Als een boom dood ging werd hij geoogst als brandhout. Vroeger kregen mensen in sommige streken een sprokkelvergunning; zij mochten dode boompjes en afgevallen takken uit het bos halen voor hun kachel.
Sommige particuliere boseigenaren hadden een voorkeur voor een schoon, bijna letterlijk ‘aangeharkt’ bos. Zo ook prinses Juliana. In het bos achter paleis Soestdijk werden met regelmaat alle dode takken verzameld en ter plekke verbrand. De prinses wilde het bos opgeruimd hebben, ze hield niet van dode takken in het bos.
Dat ‘opgeruimde karakter’ is in het Nederlandse en Vlaamse bosbeeld inmiddels grotendeels verdwenen. Het besef dat dood hout een belangrijke ecologische rol in het bos vervult is inmiddels wijd verbreid. Aanharken en afvoeren is niet alleen zinloos, het verarmt de bosbodem en kost bovendien arbeid, en dus geld.
Bos levert diensten
Achter het idee dat ‘bos onderhouden moet worden’ gaat mogelijk de gedachte schuil dat een bos het zonder verzorging, zonder menselijke bemoeienis, niet zou redden. Dat is een curieuze gedachte.
Het bos heeft de mens niet nodig, de mens heeft het bos nodig
Denk aan de immense oppervlaktes bos waar de mens niets aan doet; niet alleen in de tropen, ook in de noordelijke klimaatzone. En hoe zou het met bos gegaan zijn voordat de mens op aarde verscheen? Het bos heeft de mens niet nodig, wij mensen hebben het bos nodig.
Anderzijds, vrijwel al het bos dat we nu in Europa aantreffen, is aangelegd en wordt door mensen beheerd. Feitelijk gaat het om cultuurlandschap. Dat zet in zekere zin ‘onderhoud’ in een ander perspectief: het aangelegde bos vraagt misschien juist wel om verzorging door de mens. De grootschalige aantastingen van bastkevers, zoals de letterzetter in de fijnsparbossen, zijn een goede aanleiding om aangetaste bomen weg te nemen en zo de verspreiding van de kevers in te perken. Of dit succesvol is, is een tweede.
Bos wordt vanouds door mensen gebruikt. Vroeger ging het naast de oogst van hout ook om andere producten zoals schors, hars, bessen, paddenstoelen en takkenbossen voor de bakkers. Voor de huidige westerse samenleving levert het bos hout, is het een gewaardeerde plek om te recreëren en vormt het een waardevolle habitat voor allerlei planten en dieren.
Het idee dat bos onderhouden moet worden stamt uit de tijd dat bos door ons werd gezien en behandeld als een gewas, iets om te oogsten. En dat was het destijds ook: naast het bieden van biotoop voor jachtwild was de productie van hout feitelijk het voornaamste doel van het bos.
Van houtgewas naar ecosysteem
Vanaf de zeventiger jaren van de vorige eeuw vond er in het gebruik van het bos, en daarmee ook in het bosbeheer, een fundamentele verandering plaats. Bos werd niet langer beschouwd als een houtgewas, maar als een ecosysteem waaruit al dan niet hout geoogst kan worden, en dat veel meer diensten levert dan alleen hout.
Een groot deel van de bomen in ons land staan buiten het bos; in lanen, parken, houtwallen, singels en andere landschappelijke elementen, soms kleine bosjes in steden of in het buitengebied. Veel van dergelijk omgevingsgroen heeft geregeld onderhoud nodig: het groeit anders te veel naar de zijkanten uit, bepaalde boom- of struiksoorten nemen de overhand of men wil het om esthetische redenen anders vormgeven. Soms ook gaat de zaag erin om brandhout te oogsten. Dus ja, dergelijke beplantingen vragen in zekere zin om onderhoud, maar het is dan ook geen bos. Zelfs in arboreta, bomenverzamelingen, moet soms gezaagd worden. Ook de bomen daar groeien gewoon door en verdringen elkaar, of ontnemen het zicht op andere bomen als ze groot worden.
Veel bosbeheerders creëerden geleidelijk aan meer natuur in de als productiebos aangelegde bospercelen. Er kwam meer gemengd bos, met een voorkeur voor inheemse boomsoorten, en men liet meer ruimte aan spontane processen. Zo kwam er ook staand en liggend dood hout in de bossen. Publieksacties als Dood hout leeft, van onder andere Staatsbosbeheer, maakten aan bosbezoekers het ecologische belang van dood hout duidelijk. Omdat het zo beeldend te illustreren was, met spechtengaten in bomen, varens, paddenstoelen en mossen op de dode stammen, en er bovendien een helder ecologisch verhaal bij verteld werd, is dit snel door het bosbezoekend publiek omarmd.
Niet alleen bosvakmensen, ook de opinie van publiek en pers ten aanzien van bos veranderde. In de zeventiger jaren waaiden grote stukken van het Nederlandse bos om – er werd gesproken over ‘een ramp’ voor het bos. Na een heftige storm in 1990, met vergelijkbare effecten op het bos, waren er publicaties met als titel ‘Wind in de zeilen voor natuurontwikkeling in het bos’.
Bosreservaten
Dat bos zich prima redt zonder ingrepen van de mens is te zien in oerbossen, maar ook in onze zogenaamde bosreservaten. Bosreservaten zijn gebieden waar sinds geruime tijd geen ingrepen meer plaats vinden. De ontwikkelingen in dergelijke bossen worden door wetenschappers gevolgd. In de tachtiger jaren van de vorige eeuw zijn er in Nederland zo’n zestig bosreservaten aangewezen. Meestal koos men voor bossen waar al geruime tijd natuurlijke ontwikkelingen veel ruimte had gekregen, bossen met een tamelijk ’natuurlijke’ samenstelling en opbouw.
Binnen enkele van die bosreservaten werden ook aanliggende delen met voormalige productiebeplantingen betrokken, en ook daar zijn sindsdien geen ingrepen meer gepleegd. Dergelijke bossen leveren boeiende beelden en inzichten op.
In de boswachterij De Amerongse berg ligt bosreservaat De Galgenberg. Naast een meer natuurlijk samengesteld deel met een menging van eiken, berken en beuken, omvat het reservaat ook twee grote, rond 1960 aangelegde monoculturen; een met Japanse lariks en een met Sitkaspar. Deze met hoge aantallen boompjes aangeplante bossen hebben o.a. de stormen van de zeventiger en negentiger jaren overleefd, en groeien nog altijd voortvarend. De bomen staan dicht op elkaar, en hebben dus kleine kronen. De vele en relatief dunne stammen geven het bos een stakerig aanzien.
Het is niet alleen een ongebruikelijk bosbeeld, het is ook leerzaam: het illustreert onder andere dat bos heel goed kan overleven zonder ‘onderhoud’.
Destijds werden bij de aanleg grote aantallen boompjes geplant, soms tot wel 10.000 stuks per ha (men plantte de boompjes een meter uit elkaar). Als dergelijke aanplant ongemoeid blijft, treedt er in de loop van de tijd ‘zelfdunning’ op. De concurrentie tussen de bomen onderling levert winnaars en verliezers op.
In bosreservaat De Galgenberg is na lange tijd zonder ingrepen het aantal levende bomen nog altijd hoog. Dergelijke bospercelen leveren voor de Nederlandse context ongebruikelijke bosbeelden op. In feite tonen ze het resultaat van bosontwikkeling zoals die ook in natuurlijke bossen aan de orde kan zijn (zie M3).
Bos moet onderhouden worden
Welnee. Anders dan veel groen buiten het bos, redt bos zich prima zonder de mens. Tegelijkertijd zijn er goede redenen om zo nu en dan in te grijpen in bos.